Column

BRIEFJE VAN JAN – Aan de Tweede Kamerleden

25-04-2018 07:01

Beste Tweede Kamerleden,

Er was eens een timmerman die op een dag bezig was een tafel te maken. Hij pakte een stuk hout en legde het op zijn werkbank. Het bleek een heel raar stuk hout te zijn, want toen de timmerman het wilde verzagen begon het te kreunen. De timmerman schrok en besloot het stuk hout niet meer te gebruiken. Hij gaf het aan zijn vriend, Izaäk, die van het stuk hout een pop wilde snijden. Izaäk, die schoenlapper was, nam het stuk hout mee naar huis en bedacht onderweg een naam voor de pop. “Ik noem hem Mark,” zei hij tegen zichzelf. “Dat is een mooie naam.”

Terug in het keldertje waar hij woonde en ook zijn werkplaats had, ging Izaäk met het stuk hout aan de slag. Plotseling hoorde hij een stem die jammerend riep: “Au! Au! Dat deed pijn!” Tot zijn stomme verbazing zag Izaäk dat het hout leefde. Opgewonden sneed hij het hoofd en het haar. Toen hij de ogen klaar had, keken ze hem onmiddellijk strak aan. Maar op het moment dat Izaäk de neus sneed, werd die langer en hoe vaak de schoenlapper hem ook opnieuw op maat sneed, het bleef gewoon een hele lange neus. De pas gesneden mond begon te lachen en toen Izaäk boos werd, stak de pop zijn tong tegen hem uit. Dat was allemaal nog niet zo erg, maar… zodra de schoenlapper de handen gesneden had, rukte de pop daarmee de pruik van het hoofd van de arme Izaäk en met zijn pas gesneden voeten gaf hij hem een gevoelige schop. Met tranen in zijn ogen riep Izaäk tegen de pop: “Vervelende jongen! Je bent nog niet eens klaar en nu heb je al geen eerbied meer voor je vader!” Toen zette hij de pop overeind en wilde hem voorzichtig leren lopen. Maar zodra Mark rechtop stond, begon hij door de werkplaats te rennen met Izaäk op zijn hielen. De pop rukte de deur open en rende de straat op. Nu kon Mark harder rennen dan Izaäk en hoewel de arme schoenlapper schreeuwde: “Houd hem tegen! Houd hem tegen!” stak niemand van de omstanders een vinger uit omdat ze het hele tafereel veel te grappig vonden.

Gelukkig had een agent de schoenlapper ook horen roepen. Vlug rende hij naar Mark toe, greep hem beet en gaf hem terug aan zijn vader. “Je krijgt een flinke draai om je oren,” riep Izaäk buiten adem, maar op hetzelfde moment zag hij dat dat niet kon, want in zijn haast had hij vergeten de oren aan het hoofd te snijden. Mark was bang dat de agent hem zou meenemen en daarom zei hij vlug tegen zijn vader dat hij er spijt van had dat hij weggelopen was en Izaäk vergaf zijn zoon.

Zodra ze thuis waren, maakte de schoenlapper voor Mark een pak van gebloemd papier, een paar schoenen van boomschors en een pet van zacht witbrood. De jongen vloog zijn vader om de hals. “Ik wil graag naar school!” riep hij. “Dan word ik heel knap en dan kan ik u helpen als u oud bent, vader!” Toen Izaäk zijn zoon dat hoorde zeggen, werden zijn ogen vochtig van ontroering. “Dat vind ik lief van je,” zei hij, “maar we hebben niet genoeg geld om het eerste leesboekje voor je te kopen.” Toen Izaäk Marks teleurgestelde gezicht zag, sprong hij op, trok zijn oude jas aan en rende het huis uit. Een poosje later keerde hij terug met het eerste leesboekje maar zonder jas. Het sneeuwde buiten. “Waar is uw jas, vader?” “Ik heb hem verkocht.” “Waarom?” “Ik vond hem veel te warm!” Mark omhelsde zijn lieve vader en kuste hem op beide wangen. Het sneeuwde niet meer. Mark stak het eerste leesboekje onder zijn arm en ging vol goede voornemens op weg naar school. “Vandaag wil ik leren lezen. Morgen leer ik schrijven en overmorgen rekenen. Dan ga ik geld verdienen en koop ik voor Izaäk een mooie nieuwe jas! Hij verdient het, want…”

Plotseling werden zijn dagdromen onderbroken door de vrolijke klanken van muziek. Hij dacht niet meer aan school… Vlug liep Mark het drukke plein op waar de muziek vandaan kwam en zag een heleboel mensen die zich voor de ingang van een felgekleurde tent verdrongen. “Wat is hier te doen?” vroeg hij aan een jongen. “Kun je niet lezen? Dit is de Grote Marionetten-voorstelling.” “Hoeveel moet je betalen om binnen te komen?” “Drie stuivers.” “Wie geeft drie stuivers voor dit splinternieuwe leesboek?” riep Mark even later. Een opkoper kocht het boek van hem, waarna hij vlug de tent binnenliep. Arme Izaäk! Hij had zijn jas beter kunnen houden.

Nauwelijks was Mark in de tent of hij werd gezien door een van de marionetten op het toneel. “Daar heb je Mark!” schreeuwde de marionet. “Kijk, daar is Mark! Kom hierheen! Kom bij ons! Een hoeraatje voor onze vriend Mark!” riepen de marionetten door elkaar. Terwijl het publiek begon te mopperen over al het lawaai, klom Mark op het toneel. Toen kwam Giovanni te voorschijn, de marionettenspeler. Hij zag er angstaanjagend uit met zijn felle, bloeddoorlopen ogen. “Wat is hier aan de hand?” riep hij. “Hou op met dat geschreeuw en ga in de rij staan, want anders zwaait er wat voor jullie!”

Die avond stond Giovanni zijn eten klaar te maken. Toen hij zag dat er nog wat hout nodig was voor het fornuis, moest hij opeens weer denken aan de indringer die zijn hele voorstelling verknoeid had. “Kom hier, Mark! Jij bent goed als brandhout!” De arme pop begon te huilen en riep smekend: “Papa, help me, ik wil niet dood! Ik wil nog niet sterven!” Toen Giovanni de jongen om zijn vader hoorde roepen, vroeg hij verbaasd: “Zijn je ouders nog in leven?” “Mijn vader wel, maar mijn moeder heb ik nooit gekend,” zei Mark zachtjes. En toen smolt het hart van de grote marionettenspeler. “Het zou afschuwelijk zijn voor je vader als ik je nu in het vuur gooide, maar mijn vlees moet geroosterd worden. Dan moet ik er maar een andere pop aan opofferen. Mannen! Bind een touw om Harlekijns handen en voeten en breng hem hier!”

Toen Mark begreep dat een andere pop in zijn plaats verbrand zou worden, begon hij nog harder te huilen dan eerst. “Doe dat alstublieft niet, meneer, toe. Gooi Harlekijn niet in het fornuis!” “Zo is het wel genoeg!” riep Giovanni boos. “Ik wil dat mijn vlees goed doorbakken is.” “Als dat zo belangrijk is,” zei Mark terwijl hij opstond, “gooit u mij dan maar in het fornuis!” Giovanni stond even met zijn mond vol tanden en schudde toen zijn hoofd. “Wel, wel. Zo’n held van een pop heb ik mijn hele leven nog niet ontmoet,” zei hij. En toen voegde hij op zachtere toon eraan toe: “Je bent een goed kereltje. Ik zou eigenlijk…” Hoopvol keek Mark de marionettenspeler aan. Ten slotte zei de man: “Voor vanavond zal ik genoegen nemen met een half rauwe schapenbout, maar de volgende keer zal iemand eraan moeten geloven!” De poppen waren allemaal dolblij dat ze gered waren.

Giovanni wilde Marks hele geschiedenis horen en omdat hij medelijden kreeg met de vriendelijke Izaäk, gaf hij Mark vijf gouden munten. “Hier, neem mee voor je vader,” zei hij, “en zeg tegen hem dat hij er een nieuwe jas voor moet kopen. Doe hem de groeten van me!” Mark bedankte Giovanni hartelijk en was alweer een poosje op weg naar huis toen hij een halfblinde kat en een kreupele vos tegenkwam. Voor hij het wist had hij hun verteld hoezeer hij geboft had en toen de twee de gouden munten zagen, knipoogden ze tegen elkaar en zeiden tegen Mark: “Als je je vader werkelijk een plezier wilt doen, zou je veel meer munten voor hem moeten meebrengen. Wij weten toevallig dat er hier in de buurt een toverwei is, waar je deze vijf munten kunt zaaien. De volgende dag vind je dan vijftig munten in de wei in plaats van vijf!” “Hoe kan dat nou?” vroeg Mark stomverbaasd. “Dat zal ik je vertellen!” riep de kreupele vos. “In het Land van de Uilen ligt een wei die bekend staat als de Wonder-Wei. Als je daar een gouden munt in de grond stopt, staat er de volgende ochtend een hele boom beladen met gouden munten!” Mark luisterde met grote ogen naar deze twee ‘vrienden’.

Even later waren ze op weg naar herberg De Rode Kreeft om te klinken op hun ontmoeting en op hun toekomstige rijkdom. Na het eten deden ze een dutje en daarna maakten ze plannen om rond middernacht naar de Wonder-Wei te gaan. Maar toen Mark op de afgesproken tijd door de herbergier gewekt werd, zag hij dat de vos en de kat al vertrokken waren. Er zat voor hem weinig anders op dan het eten te betalen met een van zijn gouden munten en daarna zelf op zoek te gaan naar de Wonder-Wei. Plotseling sprongen twee gemaskerde bandieten voor hem op het bospad. “Je geld of je leven!” schreeuwden ze. Nu had Mark de munten onder zijn tong verstopt, dus hij kon geen woord uitbrengen. Wat de bandieten ook deden, Mark zei niets. De boeven bonden een lus om de hals van de arme pop en trokken die steeds strakker aan. Mark deed echter zijn mond niet open. Hij dacht alleen maar: “Pappa, help me!”

Natuurlijk waren de gemaskerde bandieten niemand anders dan de vos en de kat. “Je blijft daar hangen,” zeiden ze, “tot je gaat praten. We komen over een poosje terug om te zien of je van gedachten veranderd bent.” En weg waren ze. In de buurt van de boom woonde een fee die alles had gehoord. Vanuit het raam van haar kleine kasteel zag de Turkooizen Fee Mark spartelen aan een tak van een oude eikenboom. Ze kreeg medelijden met hem en klapte driemaal in haar handen… en uit het niets verschenen een havik en een hond. “Vlug,” zei de fee tegen de havik. “Vlieg naar die eikenboom daarginds en trek met je snavel de lus van de hals van die arme jongen.” En tegen de hond zei ze: “Ga de koets halen en breng hem daarin voorzichtig hierheen.”

Even later lag Mark meer dood dan levend in een zacht bed in het kasteel van de fee die inmiddels drie beroemde dokters had laten halen: dokter Kraai, dokter Uil en dokter Krekel. De geleerde heren schreven Mark een bitter drankje voor, waardoor de jongen al gauw weer opknapte. Terwijl de fee over Marks haar streelde, zei ze: “Vertel eens wat er precies is gebeurd.” Mark vertelde zijn verhaal, maar liet het stuk over het verkopen van zijn eerste leesboekje weg. Toen de fee vroeg waar de gouden munten gebleven waren, antwoordde Mark dat hij ze verloren was, hoewel ze in zijn broekzak zaten. Toen begon Marks neus opeens te groeien en de fee lachte. “Je hebt gelogen! Ik weet het omdat je neus steeds langer wordt!” Mark kreeg een kleur van schaamte en wist zich geen raad met zo’n lelijke neus. Hij begon te huilen en de fee kreeg opnieuw medelijden met hem en klapte in haar handen. Even later verscheen een zwerm spechten die zijn neus terugbrachten tot zijn normale lengte. “En nu niet meer liegen, denk erom,” waarschuwde de fee, “anders begint je neus opnieuw te groeien. Ga naar huis en neem de munten mee voor je vader!” Dankbaar kuste Mark de fee en ging vlug op weg naar huis. Maar bij de eikenboom in het bos kwam hij de kat en de vos weer tegen. Hij vergat zijn belofte en was zo dom zich te laten ompraten door de twee boeven. Ze zeiden dat hij de munten in de Wonder-Wei moest begraven en dat deed hij.

Vol goede moed ging Mark de volgende ochtend kijken, maar de munten waren verdwenen. Somber ging de jongen op weg naar huis, zonder de munten die Giovanni hem voor zijn vader had meegegeven. Bij Marks thuiskomst werd hij opgewacht door een boze Izaäk, die echter zijn boosheid ook snel weer vergeten was en de jongen weer naar school stuurde. Het leek wel of Mark wat rustiger was geworden. Maar weer zou iemand zijn pad kruisen. Deze keer was het Carlo, de grootste luilak van de klas. “Waarom ga je niet met me mee naar Speelgoedland?” riep hij tegen Mark. “Daar hoeft nooit iemand iets te leren of huiswerk te maken. Je kunt er de hele dag spelen!” “Bestaat zo’n land echt?” vroeg Mark verbaasd. “De koets brengt me er vanavond heen,” zei Carlo. “Ga je mee?” Mark vergat de beloftes aan zijn vader en aan de fee en was weer op weg naar moeilijkheden.

Het sloeg middernacht en de koets kwam om de twee vrienden en nog een paar jongens op te halen. Ze konden maar nauwelijks wachten tot ze in het land waren waar nog nooit iemand had gehoord van schoolboeken en meesters. Twaalf paar ezels met leren laarsjes aan trokken de koets. De jongens stapten allemaal in, behalve Mark. Hij klom vlug op een van de ezels. Even later vertrok de stoet… Speelgoedland was precies zoals Carlo het beschreven had: de jongens hadden plezier voor tien en lessen werden er niet gegeven. Het woord ‘school’ mocht je zelfs niet fluisteren en Mark kon nauwelijks geloven dat hij de hele dag mocht spelen. “Dit is pas leven!” riep hij elke keer als hij Carlo tegenkwam. “Had ik gelijk of niet?” riep zijn vriend tevreden. “Nou en of, Carlo! Bedankt dat je me meegenomen hebt! En de meester op school zei nog wel dat ik vooral uit jouw buurt moest blijven!”

Het plezier in Speelgoedland was echter maar van korte duur. Toen Mark op een ochtend wakker werd, wachtte hem een onaangename verrassing: hij voelde met zijn handen aan zijn hoofd en merkte dat hij een paar lange oren gekregen had in plaats van de slordig afgewerkte die Izaäk had gemaakt. Maar dat was nog niet alles. De oren groeiden ‘s nachts door en de volgende dag waren ze nog veel langer geworden. Mark schaamde zich en zette een grote katoenen pet op. Vlug ging hij op zoek naar Carlo. Die droeg ook een pet, die hij tot bijna op zijn neus had getrokken. De jongens keken elkaar aan, trokken toen elkaars pet af en barstten in schaterlachen uit, want ze bleken allebei een paar verschrikkelijk lange oren te hebben gekregen. Maar terwijl ze nog stonden te lachen werd Carlo bleek en wankelde. “Mark, help, help!” riep hij. Mark zelf voelde zich echter ook wat wankel op zijn benen en begon te huilen. Het gezicht van beide jongens groeide uit tot het de vorm had van een ezelskop en ze voelden allebei opeens dat ze op handen en voeten liepen. Mark en Carlo waren veranderd in een stel ezels! En toen ze wilden schreeuwen van angst klonk er alleen maar een hard gebalk.

De koetsier die van de nieuwe ezels hoorde, wreef zich opgewekt in zijn handen. “Ha! Twee mooie nieuwe ezels die ik naar de markt kan brengen. Ik krijg er minstens vier gouden munten per stuk voor!” Dat was het ellendige lot dat ondeugende jongens die spijbelden van school en de hele dag alleen maar wilden spelen te wachten stond. Carlo werd verkocht aan een boer en Mark aan een man uit het circus, die hem kunstjes leerde die hij ook zijn andere dieren had geleerd. Het was een hard bestaan voor een ezel! Ze kregen de hele dag niets anders te eten dan hooi en toen dat op was kregen ze stro. En dan werden de nodige klappen met de zweep uitgedeeld, tot Mark ook de moeilijkste kunstjes helemaal onder de knie had. Toen hij op een dag door de hoepel sprong, struikelde hij en werd hij kreupel. De man riep de staljongen. “Een kreupele ezel is waardeloos,” zei hij. “Neem hem mee naar de markt en verkoop hem tegen elke prijs!” Maar niemand wilde een waardeloze ezel kopen. Toen kwam een mannetje langs dat zei: “Ik wil hem wel voor zijn huid, want die kan ik gebruiken als vel voor de grote trom van ons muziekkorps.” En zo ging Mark voor een paar stuivers over in andere handen en hij balkte hartverscheurend toen hij hoorde welk afschuwelijk lot hem nu weer trof.

Zijn nieuwe eigenaar bracht hem naar de zee, bond een dikke steen om zijn hals en een touw om zijn poten en duwde hem het water in. Terwijl de man het einde van het touw in zijn hand hield, ging hij zitten wachten tot Mark verdronken was. Daarna zou hij de ezel villen. Op de bodem van de zee snakte Mark naar adem en opeens schoot hem te binnen hoeveel ellende hij Izaäk bezorgd had, hoe hij zijn belofte gebroken had en wanhopig riep hij de fee te hulp. De fee hoorde Mark roepen en toen ze zag dat hij bijna verdronk, stuurde ze een school grote vissen op hem af, die al het ezelsvlees weg aten en alleen de houten Mark over lieten. Toen de vissen niets meer te knabbelen hadden, voelde Mark opeens hoe hij naar boven gehesen werd uit het water. De man keek met open mond van verbazing naar de levende houten pop die spartelend als een aal aan het touw hing in plaats van de dode ezel. Toen hij van zijn verbazing bekomen was, zei hij bijna in tranen: “Waar is de ezel die ik in zee heb gegooid?” “Die ezel ben ik,” grinnikte Mark. “Jij?!” riep de man. “Probeer me niet voor de gek te houden, want als ik boos word, dan…” Mark vertelde de hele geschiedenis aan de man. “En daarom,” besloot hij, “hebt u nu een levende houten pop aan het touw in plaats van een dode ezel!” “Ik geloof geen snars van het hele verhaal!” riep de man woedend. “Wat ik wel weet is dat ik twintig munten voor je betaald heb en ik wil mijn geld terug. Omdat de ezel niet meer bestaat zal ik jou naar de markt brengen en je verkopen als brandhout!” Mopperend maakte de man het touw om Marks benen los. Mark trok een gezicht tegen de man en dook in zee.

Een poosje later was hij nog maar een stipje aan de horizon waar hem het volgende avontuur alweer wachtte: uit het water achter hem schoot een reuzenhaai naar boven. Dodelijk geschrokken keek Mark naar de wijd opengesperde kaken en probeerde zo snel hij kon weg te zwemmen, maar het monster achtervolgde hem. Radeloos zwom de jongen een andere kant uit, maar tevergeefs. Hij kon niet meer aan de haai ontsnappen. Spartelend in het zeewater werd hij de grote holte van de bek van de haai binnengezogen. En een ogenblik later werd hij samen met een school vissen doorgeslikt. In duizelingwekkende vaart suisde Mark door het keelgat van de haai naar zijn maag, deinend op de sloten water die de vis dronk. Toen Mark van de schrik bekomen was, was het donker. Boven zijn hoofd hoorde hij hoe de reusachtige kieuwen van de haai open en dicht gingen, open en dicht. Op handen en voeten kroop hij naar beneden langs iets dat aanvoelde als een glooiend pad, terwijl hij zachtjes riep: “Help, help, is er niemand die me kan helpen?”

Plotseling zag hij een lichtje in de verte en toen hij dichterbij kwam, zag hij dat het een vlammetje was. Hij kroop verder tot… “Vader, bent u het?” “Mark, mijn jongen, ben jij het echt?” Huilend van blijdschap omhelsden Izaäk en Mark elkaar en tussen het snikken door vertelden ze elkaar hun avonturen. Izaäk vertelde Mark hoe hij in de maag van de haai terechtgekomen was. “Ik was op zoek naar jou, jongen, en toen ik je niet kon vinden op het land, ben ik in een bootje gestapt en de zee op gevaren. Maar de boot sloeg om in de storm en toen heeft de haai me opgeslokt. Gelukkig heeft hij ook wat spullen doorgeslikt van schepen die schipbreuk hadden geleden en daarmee heb ik het tot nu toe overleefd.” “Hoera, we zijn nog niet dood!” riep Mark toen hij ook zijn verhaal had gedaan. “Maar we moeten hier wel zo snel mogelijk weg, pappa.” Hij nam Izaäks hand en begon met een kaars in zijn hand door de maag van de haai naar boven te klimmen. Toen ze in de buurt van zijn grote bek waren gekomen, werden ze bang, maar gelukkig sliep de haai met zijn bek wijd open want hij had last van benauwdheid. “Dit is onze kans om te ontsnappen,” fluisterde Mark. Even later plonsden ze uit de bek in zee en de jongens zwom met Izaäk op zijn rug zo vlug als hij kon weg van de haai. Al gauw bleek dat de haai voor zijn dutje een plekje dicht onder de kust had uitgezocht. Snel zwom Mark in de richting van het strand. In de ochtendschemering zat de oude Izaäk drijfnat en halfdood van kou en angst op Marks rug. “Houd u goed vast, vader!” riep Mark. “Ik weet niet hoe lang het nog duurt maar in de verte zie ik het strand al.”

Op het strand stond een oude hut gemaakt van takken en daar vonden ze onderdak. Izaäk had koorts gekregen en Mark zei: “Ik ga melk halen.” De jongen ging af op het geluid van blatende schapen en mekkerende geiten en kwam na een poosje bij een boer. Natuurlijk had hij geen geld om de melk te betalen. “Mijn ezel is dood,” zei de boer. “Als je een dag in de tredmolen loopt, krijg je melk van me.” En zo stond Mark dagen achter elkaar vroeg op om het eten voor Izaäk te verdienen. Na veel omzwervingen kwamen Mark en Izaäk ten slotte thuis. De jongen vond al gauw werk als P&O’er bij Unilever en hij werkte van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat. Op een dag hoorde hij dat de fee in het ziekenhuis lag. In plaats van nieuwe kleren voor zichzelf te kopen, stuurde Mark de fee het geld zodat ze het ziekenhuis kon betalen. Op een nacht verscheen de fee in een prachtige droom om Mark te belonen. Toen de pop de volgende ochtend in de spiegel keek, zag hij dat hij iemand anders was geworden… want daar in de spiegel zag hij een knappe jongen staan met blauwe ogen en bruin haar. Izaäk sloeg de armen om hem heen en kuste hem op beide wangen. “Waar is de oude houten Mark gebleven?” vroeg de jonge verbaasd. “Hier staat hij!” riep Izaäk terwijl hij Mark op zijn schouder klopte. “Gooi Eric voor de bus, drink een glas, doe een plas en alles blijft zoals het was. Daar zorgen Alexander en zijn vriend Pieter wel voor.”

Goed verhaal, hè?

Groet,

JanD


PS. Hij had ook een broer.